Klimaatverandering vergroot het risico op schade aan de infrastructuur. Dat is het gevolg van droogte, hitte, hevige neerslag of stormen. Dit rapporteren onderzoekers van het KiM in een studie naar de klimaatverandering en de invloed daarvan op het mobiliteitssysteem. Ze inventariseren waar de Nederlandse hoofdinfrastructuur van wegen, spoorwegen en vaarwegen gevoelig is voor schade door het klimaat. En ze beschrijven verandermogelijkheden voor het gebruik van deze infrastructuur en de activiteiten van mensen en bedrijven. Daarnaast verkent het onderzoek de effecten van een mogelijke grote zeespiegelstijging op het mobiliteitssysteem, en van de maatregelen om daarmee om te gaan.
De kortetermijnanalyse, tot 2050, is gebaseerd op literatuur, diepte-interviews en expertsessies met Rijkswaterstaat, ProRail en Deltares. De klimaatgevoeligheidskaarten van de infrastructuur zijn gebaseerd op stresstesten van Rijkswaterstaat en ProRail. De effecten van klimaatverandering op het gebruik van infrastructuur zijn gestoeld op literatuur en op basiskennis over personenmobiliteit en logistiek. De verkenning van de langetermijngevolgen van een grote zeespiegelstijging is gemaakt aan de hand van adaptiestrategieën die Deltares heeft ontwikkeld voor Nederland.
Gevoeligheid hoofdinfrastructuurnetwerken
De infrastructuur is gevoelig voor gevolgen van klimaatverandering op het mobiliteitssysteem. Op het hoofdwegennet vormen verzakkingen een relatief groot risico. Bodemdaling als gevolg van droogte is daarvan de oorzaak. Het meest gevoelig voor verzakkingen zijn wegen in het westen en noorden van het land. Ook voor de conditie van hoofdvaarwegen levert droogte een groot risico. Droogte zorgt voor lage rivierafvoeren en mogelijk onvoldoende diepte voor de scheepvaart. De kans op onvoldoende diepte is groot op de Waal in de omgeving van Nijmegen en plaatselijk op de IJssel en het bovenstroomse deel van de Nederrijn. Voor spoorwegen is het risico divers van aard. Grote delen van de spoorinfrastructuur kunnen schade oplopen of beperkte bruikbaar worden door wateroverlast of hitte. Denk daarbij aan het onderlopen van tunnels of het niet kunnen sluiten van beweegbare bruggen door hitte-uitzetting.
Mogelijke maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering zijn divers en verschillen per gebeurtenis en per type infrastructuur. Soms kan intensief en gepland beheer en onderhoud grotere en dure hersteloperaties aan de infrastructuur voorkomen. Vaak gaat het echter om grootschalige, preventieve maatregelen op het gebied van vervanging en renovatie.
Gevolgen voor gebruikers van infrastructuur en hun activiteiten
Klimaatschade aan de infrastructuur levert in 2050 naar verwachting vooral tijdelijke hinder op. Voor weggebruikers gaat het dan om omrijden via een andere route, maar ook het gebruiken van een ander vervoermiddel of thuiswerken. Dat zijn ook alternatieven voor treinreizigers, al zijn hun opties voor routealternatieven veelal beperkter dan voor weggebruikers. Voor het spoorgoederenvervoer en binnenvaart is omrijden en -varen meestal geen optie. Bij laagwater op de rivieren kiest de binnenvaart vaak voor minder zware belading van schepen (zoals ook gebeurde in de drie droge jaren 2018, 2019 en 2020).
De effecten van zeespiegelstijging op het mobiliteitssysteem
Deltares heeft vier adaptatiestrategieën ontwikkeld om met grote zeespiegelstijging om te gaan. Twee daarvan zijn gebaseerd op betere kustbescherming. Eén strategie gaat uit van het zeewaarts bewegen met nieuwe eilanden, en één strategie is gericht op meebewegen. Onder ‘meebewegen’ verstaan we het ophogen van gebieden (terpen), het drijvend maken van bebouwing en infrastructuur en het verhuizen van de bevolking naar hoger gelegen delen van het land.
Het KIM-verkenningsonderzoek naar effecten van klimaatverandering op het mobiliteitssysteem toont per strategie sterke verschillen. Bij ‘beschermen’ verandert er vanzelfsprekend minder aan de ruimtelijke inrichting van Nederland dan bij ‘zeewaarts bewegen’ en ‘meebewegen’. Bij ‘zeewaarts’ kunnen nieuwe infrastructuur en kunstwerken nodig zijn tussen de nieuwe eilanden onderling en als verbinding met de kust. Denk aan bruggen en dijken, of vestiging van zee- of luchthavens op de eilanden. ‘Meebewegen’ kan verplaatsingen over water tot gevolg hebben, maar ook tot leiden tot de aanleg van bruggen tussen terpen. Bij migratie naar hoger gelegen delen van het land groeit daar de bebouwingdichtheid, wat de vraag naar infrastructuur en mobiliteit vergroot.
- In OTAR magazine 2021 #2 vindt u een uitgebreid interview met KiM-directeur Henk Stipdonk
- In OTAR magazine 2021 #3 staat een uitgebreid artikel ‘Wat doen we aan verdroging?’